kennis opdoen: pushen of afremmen?
Ziet u het al voor U? Een moeder die haar peuter wil pushen om vast te leren tellen… of letters aanleren voordat ze naar de basisschool gaat… Hoeveel moeite zou het kosten? En hoe zou de omgeving erop reageren? Zou ze worden gesteund of verguisd? En andersom, hoe vinden we het als ouders hun kind afremmen in hun ontwikkeling… In een land als Nederland maken beide categorieën weinig kans. Wie zijn kop boven het maaiveld uitsteekt wordt keihard onderuit gehaald. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg.
Ontwikkeling
De ontwikkeling van baby tot volwassene verloopt in fasen. Het is onmogelijk om bepaalde dingen aan te leren zonder de daarvoor benodigde vaardigheden in een eerdere periode te hebben ontwikkeld. Je kunt bijvoorbeeld niet leren lopen voordat je kunt staan. En tussen je eerste stapje en meedoen aaneen spelletje tikkertje met de buurtkinderen ligt een flinke periode waarin je loopvaardigheden worden verfijnd. Dat geldt voor iedereen die leert lopen. Toch zijn er kinderen die al volop meedoen als ze vier zijn en er zijn er die pas op hun zesde een volwaardige tikker zijn. Ze kunnen allebei hardlopen, maar de een is er handiger in dan de ander. Slechts een heel klein percentage van de mensheid bereikt de top van het marathonlopen, maar lopen kunnen we allemaal.
Ook de weg naar het lopen toe verschilt. De ene baby doet allerlei pogingen en valt honderd keer maar door het te blijven proberen lukt het uiteindelijk wel, de ander observeert wekenlang tot ie heeft uitgedokterd hoe het moet, staat op een goede dag op en blijkt ineens te kunnen lopen. Beiden zijn zich onbewust van hun eigen leerproces. Ze doen de dingen gewoon op hun eigen manier. Zo kan het bijvoorbeeld ook gaan met leren praten: de ene baby brabbelt heel wat af, de andere gaat pas spreken als alle woorden er foutloos uitkomen. Als we kinderen van dezelfde leeftijd met elkaar vergelijken zien we op veel terreinen duidelijke verschillen in ontwikkeling. Al deze verschillen horen er gewoon bij en we vinden ze heel vanzelfsprekend. Sterker nog, we vinden ze prima, stel je voor dat ze allemaal hetzelfde waren. Er zou anders niets zijn wat jouw kind tot het unieke wezen maakte dat hij is. Op verschillen in de denkontwikkeling reageren we heel anders.
Denken
Ook in de ontwikkeling van het denken zien we grote verschillen: iedereen doet het, maar de een is er handiger in dan de ander.
Hoe intelligenter je bent, hoe jonger je al abstract kunt denken. Sommige kinderen zien al heel jong grote verbanden en filosoferen over zaken als oorlog en vrede, het ontstaan van de aarde, leven en dood, terwijl ze nog de leeftijd hebben dat ze zich druk zouden moeten maken over de kapotte lievelingsknuffel of de lolly die in de zandbak is gevallen. In de ogen van volwassenen zijn ze veel te jong om zich met die grote problemen bezig te houden en we zouden hen het liefst van deze ballast willen verlossen. Zo’n reactie hebben we helemaal niet bij het kind dat het kruipen overslaat. Dan kunnen we het lopen niet tegenhouden om het eerst nog eens op vier ledematen te proberen. We accepteren gewoon dat dit kind zo is en we weten hooguit in ons achterhoofd dat het een zeker risico loopt om later problemen met bijvoorbeeld rekenen te krijgen. Het zij zo. Jammer, maar niets aan te doen. We hebben niet het gevoel dat we er ook maar iets aan kunnen veranderen.
Pushen
Een opgroeiend kind wordt het best begrepen door degene die het opvoedt en normaal gesproken is er een algemeen vertrouwen dat ouders op de juiste manier op hun kind reageren. We twijfelen niet aan hun inzet en het komt niet in ons op hen ervan te verdenken dat ze hun kind niet goed begeleidden waardoor het niet ging kruipen. Waarom hebben we dan zulke problemen als het gaat om het abstract denken van jonge kinderen?
Dit kind stelt vragen op hoog abstractieniveau. Het kan zich naar aanleiding van het doortrekken van het toilet afvragen waar al dat water nu eigenlijk blijft als het door de pijp uit het zicht is verdwenen. Sommigen bedenken hun eigen oplossing en fantaseren over grote ondergrondse waterpoelen. Anderen vragen het gewoon. En natuurlijk wordt die vraag aan een van de ouders gesteld. Die zijn immers het eerste aanspreekpunt. De professional die zich vanaf het vierde jaar met het kind gaat bezighouden, was niet aanwezig toen dit proces zich voltrok. Zij (meestal staat er in groep een een juf) kan niet inschatten welke complexe onderwerpen het kind al bezighouden, maar ziet een kind dat al veel te wijs is voor zijn leeftijd.
Waar we eerst zoveel vertrouwen hadden in de begeleiding door de ouders, zijn we nu opeens van mening dat de ouders waarschijnlijk niet goed hebben gehandeld. Opeens vinden we dat ouders hun kind pushen in de ontwikkeling van het denken wanneer ze het gewoon de antwoorden gaven waar het om vroeg. In plaats van onze eigen kortzichtigheid onder de loep te nemen vinden we dat ze er zeker een kleine professor van willen maken! We veronderstellen, zonder dat we er ook maar het geringste zicht op hebben, dat deze ouders vast al in een vroeg stadium verkeerd met hun kind zijn omgegaan. Ze hebben het vast op veel te jonge leeftijd, toen het er helemaal nog niet aan toe was, geconfronteerd met de grote vragen des levens. Ze hebben misschien in zijn bijzijn naar het journaal gekeken. Dat dit kind door alle informatie die het oppikte uit gesprekken tussen volwassenen zelf vragen stelde, of dat het door zelf informatie te combineren eigen conclusies trok die weer nieuwe vragen opriepen is te onvoorstelbaar. In werkelijkheid doen deze ouders niets anders dan die van het niet-kruipende kind. Ze zien hun kind zich ontwikkelen op een andere manier dan ze hadden verwacht maar dat doet niets af aan de liefde en zorg waarmee ze het omringen. Ze geven het wat het nodig heeft en dat is in dit geval: serieus nemen en antwoorden geven.
Wie er niet zelf bij is dat een kind op deze manier opgroeit kan zich er niets bij voorstellen. Aan dit kind is namelijk niets afwijkends te zien. Wanneer een kind meteen praat zonder brabbelen kunnen we het allemaal met eigen oren vaststellen. We kunnen ons erover verbazen of zorgen maken, maar we twijfelen niet aan de juistheid van onze waarneming. Over een kind dat te moeilijke vragen stelt en al veel te veel met de serieuze zaken van het leven bezig is, verbazen we ons niet. Wel maken we ons grote zorgen. Vooral over het pushen door de ouders.
Afremmen
Een kind dat nog geen papa en mama kan zeggen heeft geen enkele behoefte aan een spelletje mens erger je niet. En er is geen weldenkend mens die zou proberen dit spel met hem te spelen. Wel kunnen we weigeren om hem het spel aan te leren als hij er aan toe is en er zelf om vraagt. We houden het kind in dat geval tegen in zijn ontwikkeling. Maar welke reden zouden we kunnen hebben we om zoiets te doen? Het komt niet in ons op om een kind te dwarsbomen in zijn ontwikkeling. We verbieden het ook niet om te gaan praten of lopen als het daartoe pogingen onderneemt. We proberen juist de omstandigheden optimaal te maken zodat het alle ruimte en vrijheid krijgt die het nodig heeft om deze stap in zijn ontwikkeling te zetten.
Toch twijfelen ouders van kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong regelmatig aan dit principe. Ze zijn soms onzeker welke reactie op de vragen van het kind de meest adequate is. Als de kinderen nog jong zijn vragen ze zich af of ze niet ‘voorzichtig’ met moeten zijn met hun antwoorden. Naarmate de kinderen opgroeien komen ze erachter dat dit onbegonnen werk was en dat ze hun kinderen ermee frustreerden.
Behalve het stellen van verdergaande vragen pikken begaafde kinderen ook veel ‘signalen’ uit hun omgeving op. En ze leggen zelf verbanden door logisch na te denken. Ook daardoor doen ze kennis op, vaak over zaken die niet rechtstreeks aan de orde zijn geweest. Dit is een autonoom proces dat zonder het kind geweld aan te doen, niet kan worden beïnvloed.
Acceptatie
Voordat het kind op vierjarige leeftijd naar de basisschool gaat, maken velen van hen een periode door waarin ze op hun dagelijkse omgeving zijn ‘uitgekeken’. Ze zijn eigenlijk toe aan school maar nog te jong. Soms lukt het om hen al te plaatsen maar vaker moeten ouders zo’n periode overbruggen door creatieve oplossingen te zoeken. Ze vinden die oplossing enigszins in veel afwisseling, gaan vaak weg met hun kind, ‘trakteren’ het op educatieve uitstapjes en proberen het op die manier aan hun trekken te laten komen.
Leerkrachten zien deze activiteiten soms als verwennerij en voelen zich opgezadeld met een kind dat verwend is met het krijgen van aandacht. Ze hebben er geen idee van hoe vaak de ouders hebben getwijfeld, maar zich desondanks genoodzaakt voelden om het kind te geven waar het recht op heeft: antwoord op zijn vragen. Het moge duidelijk zijn dat deze leerling noch gepusht, noch afgeremd kon worden. Tot zijn vierde jaar ontwikkelt hij zich op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo. We staan erbij en kijken ernaar. Het beste wat we kunnen doen is hem serieus nemen en hem accepteren zoals hij is, eerst thuis, later ook op school. Opdat hij zich vanaf zijn vierde nog steeds op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo kan ontwikkelen.