oxoweb918273

de school als scherprechter

Het is toch wel bijzonder dat van alle (hoog)begaafde leerlingen er maar iets meer dan 50% als zodanig wordt herkend in het basisonderwijs. Zonder initiatieven van buitenaf zal dat percentage niet of nauwelijks stijgen. Enerzijds hebben onderwijsgevenden niet geleerd waar ze op moeten letten, anderzijds wemelt het nog van de vooroordelen.

Vooroordelen

Wie een begaafd of zeer begaafd kind heeft, in de volksmond hoogbegaafd, weet dat de buitenwereld niet vanzelfsprekend adequaat reageert. Soms mag het woord hoogbegaafd niet eens worden uitgesproken omdat familieleden er iets hoogmoedigs in horen. Vrienden en bekenden begrijpen je verhalen niet of hun eigen kind heeft ook van die bijzondere dingen.  Het is niet eenvoudig om over te brengen in welk opzicht dit kind anders is zonder de indruk te wekken dat je een pushende ouder bent die graag wil dat zijn zoon of dochter het verder schopt dan hijzelf. Want zo wordt er vaak op ouders gereageerd die aandacht vragen voor hun slimme kind. Je zult wel gefrustreerd zijn over je eigen schoolcarrière of loopbaan en je opwerpen om er voor je kind iets beters van te maken, ongeacht de behoeften van het kind zelf.
Fout.
Juist de behoeften van het kind geven de ouder de kracht en het doorzettingsvermogen om zich voor hem op te werpen. Veel ouders herkennen in hun kind de eigen onvervulde wens om niet alleen thuis maar ook op school uitgedaagd te worden en aangezet om ingewikkelde vraagstukken te mogen oplossen. Zij herinneren zich hun eigen gevoel van frustratie maar al te goed als ze telkens dezelfde sommen moesten oefenen en ze uit verveling fouten gingen maken, die tot slechte cijfers leidden, dito rapporten et cetera. Hoeveel van hen hebben het bijltje er niet bij neergegooid, volledig gefrustreerd door het trage onderwijs dat ze noodgedwongen moesten volgen. Om later tot het inzicht te komen dat ze zonder dat einddiploma niet verder konden komen. Die weg wil je je kind besparen; dat maakt dat je als een tijger voor hem opkomt. Ook begaafde kinderen hebben recht op passend onderwijs, is je (terechte) redenering.

Herkenning

Vertaald naar leerkrachten doet zich hetzelfde voor. Wie zelf niet zulke kinderen heeft of hoogbegaafde kinderen in de klas heeft gehad zal de neiging hebben om in het begin afstand te houden.
Fout.
Toch is het logisch dat dit gebeurt want bovengenoemde vooroordelen zijn een maatschappelijk verschijnsel en niet gebonden aan bepaalde beroepen. Wie niet oppast belandt dus eerder in een strijd met de school dan in overleg. Zelfs als de juf of meester eerder hoogbegaafde leerlingen in de groep had loop je het risico dat jouw kind daarmee wordt vergeleken en wanneer gedrag of prestaties niet overeenkomen wordt al snel de conclusie getrokken dat er in dit geval waarschijnlijk sprake is van iets anders.
Hoogste tijd dus voor objectieve criteria die de leerkracht kan toepassen zonder beïnvloed te worden door de eigen (subjectieve) waarneming en de meestal onterechte verwachtingen die hij heeft ten aanzien van hoogbegaafden. Tegenwoordig zijn er verschillende instrumenten[1] op de markt waarmee de school in een vroeg stadium kan onderzoeken of er sprake is van een ontwikkelingsvoorsprong dan wel hoogbegaafdheid.
Een echte diagnose hoogbegaafd wordt alleen gesteld middels een intelligentieonderzoek, maar dat is duur en kost veel tijd en het kan meestal ook zonder. In dat verband is het belangrijk dat ouders en school in goed overleg samenwerken: zodra de eerste tekenen er zijn moet het signaleringsinstrument worden ingezet. Wachten tot er huizenhoge problemen zijn is zonde van de tijd en bovendien zijn de inspanningen die het vergt om een onderpresterende leerling uit het slop te halen veel groter dan die welke nodig zijn om het kind een gelukkige schooltijd te bieden.

Erkenning

Nu wordt echter het nijpende tekort aan kennis en vaardigheden van de onderwijsgevende manifest. Veel leerkrachten weten best dat het anders moet, maar een concept hoe anders is er niet vanzelfsprekend. Ze vallen terug op hun opleiding en de ervaring, die ze daarna hebben opgedaan. Jammer genoeg zijn zowel de opleiding van de onderwijsgevende als de voor het onderwijs ontwikkelde methoden, in het algemeen gericht op het gemiddeld intelligente kind. Voor de zogenaamde ‘uitvallers aan de onderkant’ is er het speciaal basisonderwijs, waarvoor een gespecialiseerde lerarenopleiding bestaat. Binnen de onderwijswetgeving is echter niet in een aparte school voor ‘uitvallers aan de bovenkant’ voorzien, dus ook een gespecialiseerde opleiding op hbo niveau ontbreekt. Hier en daar zijn wat initiatieven maar een goede structuur is er nog niet. Erkennen dat deze leerling een andere begeleiding nodig heeft betekent dus meestal  ook erkenning van de tekortkomingen van de school. Niet dat dit zo erg is, maar veel onderwijzers hebben er moeite mee omdat ze zich er persoonlijk voor verantwoordelijk voelen. Soms doen ouders er ongewild nog een schepje bovenop doordat ze de leerkracht als deskundig zien terwijl dat in zo’n geval sterk te betwijfelen valt.
Toch is erkenning een sleutelbegrip. Wie zich een beetje verdiept in hoogbegaafdheid komt al snel tot het inzicht dat deze kinderen veel eerder dan normaal in staat zijn om met een zekere mate van abstractie te denken. Ook hebben ze op veel jongere leeftijd al notie van de gevoelens van anderen. Hun wereld is veel groter dan die van het gemiddeld intelligente kind van dezelfde leeftijd. Ze zijn gevoelig voor prikkels en pikken signalen op die aan anderen voorbijgaan. Bovendien leren ze vanuit het geheel naar de delen, wat lijnrecht staat tegenover de bottom-up methode die binnen het onderwijs het meest wordt gehanteerd. Wie dat niet erkent gaat voorbij aan de eigenheid van deze kinderen. Is het achterwege blijven van deze erkenning in de vrienden- en kennissenkring een typisch geval van jammer, in het onderwijs is het voor de leerling een regelrechte ramp. 

Acceptatie

Na de onderwijsvernieuwingen van de jaren zeventig is er veel aandacht gekomen voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het schoolgaande kind. Helaas worden daarmee de sociale en de emotionele component samengetrokken waardoor deze niet meer afzonderlijk onder de loep worden genomen. Algemeen wordt aangenomen dat aan een kind, dat sociaal-emotioneel ‘niet lekker in zijn vel zit’, geen al te hoge eisen moeten worden gesteld en de inspanningen van de leerkracht zijn dus vooral gericht op het welbevinden van de leerling in de groep. Men gaat er meestal vanuit dat de oorzaak in de thuissituatie moet worden gezocht. Wanneer er begaafdheid in het spel is, ligt de oorzaak van de malaise meestal ergens anders.
Allereerst is het raadzaam de verschillende componenten eens te analyseren. De sociale ontwikkeling van het begaafde kind is op vierjarige leeftijd over het algemeen verder gevorderd dan van het gemiddeld intelligente kind. In groepsverband kunnen ze hun eigen belang beter ondergeschikt maken aan dat van het geheel. Ook emotioneel zijn ze vaak verder: ze houden meer rekening met anderen en kunnen zich bij ingrijpende gebeurtenissen de gevoelens van anderen voorstellen.
Op school hebben ze al snel in de gaten dat ze met deze eigenschappen opvallen. Anderen vertonen dit gedrag niet of nauwelijks. Ze voelen de natuurlijke behoefte zich aan te passen aan de groep, maar hebben nog niet de vaardigheid om dat te kunnen zonder zichzelf geweld aan te doen. Van aanpassen worden ze dus niet gelukkiger en degenen die in plaats daarvan gaan rebelleren, gedragen zich zo storend dat het helaas niet zelden voorkomt dat er al snel een verwijzing naar het speciaal onderwijs volgt op grond van onhandelbaar gedrag.
Wie inziet dat deze kinderen niet onder maar boven de maat zijn ontwikkeld op sociaal en emotioneel terrein begrijpt ook dat dit kind andere dan de gebruikelijke uitdagingen moet krijgen om zich verder te kunnen ontwikkelen. De beschermende maatregelen werken hier averechts. De middelen en materialen die standaard in de klas voorhanden zijn voldoen hier niet. Voor dit kind moet meer uit de kast worden getrokken en de leerkracht moet zijn beste beentje voorzetten om het te begeleiden en niet alleen te volgen. 
Reeds als kleuter is een aangepast programma nodig. Vrijblijvendheid is taboe. Eindeloos spelen in de hoeken bevredigt hem dus niet. Zowel in het spel als in de werkjes moet de leerkracht allerlei varianten aanbrengen om het levendig en interessant te houden. Meestal zijn deze kinderen vanaf groep drie gebaat bij een ingedikt reken- en taalprogramma, maar tegelijkertijd moet de tijd die hiermee vrijkomt zinvol worden ingevuld. Het versnellen van het leerproces biedt geen structurele oplossing; daarmee schuiven we het probleem alleen maar vooruit, hoewel gezegd moet worden dat het bij sommige kinderen niet te voorkomen is.
Het is dus een hele klus wanneer de school serieus omgaat met de noden en behoeften van de begaafde leerling en eens te meer wordt duidelijk dat het ook heel wat gevraagd is. Maar zolang er geen speciale voorzieningen zijn voor deze groep leerlingen, die evenveel afwijkt van de gemiddelde leerling als kinderen in het speciaal basisonderwijs, zullen zowel de ouders als de school moeten roeien met de riemen die er van overheidswege worden geboden.


[1]

- Sidi-3 , de Bruin-de Boer en Kuipers, Eduforce, 2004
- Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid, Drent en van Gerven, Lemma, 2004
- Surplus, Sbd MHR