De plusklas
Steeds vaker kom je ze tegen, de plusklassen. Ze zijn er in allerlei vormen en maten. De ene school streeft er heel andere doelen mee na dan de andere en vaak staan de doelstellingen nog niet op papier voordat met de plusgroep wordt gestart.
Tijd dus om de zaak eens op een rijtje te zetten.
Niveau
Veel hoogbegaafde kinderen komen populair gezegd niet goed aan hun trekken in de klas. Het werk is vaak niet op hun niveau en ze lopen niet op tegen hun eigen grenzen. Ze zitten niet goed in hun vel en ze leren niet om zich in te spannen om een prestatie te leveren.
In werkelijkheid ligt het gecompliceerder. Als het zo eenvoudig was, zouden bovenstaande problemen opgelost kunnen worden door moeilijker leerstof te geven waardoor ze ook eens tegen hun eigen grenzen oplopen. Ze zouden dan automatisch op hun eigen niveau terechtkomen en zouden zich ook eens moeten inspannen voor een goed cijfer. Daarvan kwamen ze dan vanzelfsprekend beter in hun vel te zitten. Was het maar zo simpel.
Overigens zou deze maatregel niet eens te realiseren zonder het kind eindeloos te laten versnellen. Als enkelvoudige maatregel is versnellen geen goede oplossing. Wanneer een hoogbegaafde leerling binnen de eigen groep werk ‘op niveau’ krijgt, gaat hij steeds verder voorlopen op zijn groepsgenoten en dan wordt de kloof met hen dus snel groter. Hij gaat steeds individueler werken en van sociaal leren komt niets meer terecht. Ook het contact met de klasgenoten wordt minder en op den duur komt het kind in een geïsoleerde positie terecht.
Het komt voor dat kinderen halverwege groep 7 klaar zijn met alle rekenstof van de basisschool en wat dan? Anderhalf schooljaar zoethouden met herhalen kun je in zo’n geval wel vergeten. In plaats daarvan gaat het kind zich vervelen en dientengevolge op allerlei gebieden zwaar onderpresteren. Zodat er van de excellente leerling een hoopje ellende overblijft waarvan je blij mag zijn als hij nog op een havo wordt toegelaten. Er is meer aan de hand dan het niveau van de leerstof.
Anders
Een veel gehoorde ‘klacht’ is dat hoogbegaafde kinderen anders zijn, maar er is niet veel bekend over de manier waarop ze afwijken van gemiddeld intelligente kinderen. Wanneer ze slechts een grotere intelligentie hadden zou het niet moeilijk zijn om scholen op te richten waar de slimmeriken in homogene groepen, vergelijkbaar met de groepen in de basisschool, samen met leeftijdgenoten sneller door de leerstof zouden gaan. We hebben ook scholen voor langzaam lerende kinderen, daar doet niemand moeilijk over. We zijn zelfs van mening dat die kinderen recht hebben op passend onderwijs en besteden er relatief een groter bedrag aan dan aan de doorsnee leerling. De groepen zijn kleiner en er is dus een andere verhouding tussen het aantal leerlingen en leraren.
Wanneer onze doelgroep op zo’n soort speciale school op hun tiende met de basisschoolleerstof klaar zouden zijn, kon je gewoon aansluiten met voortgezet onderwijs (ze gaan met zo’n intelligentie toch allemaal naar het vwo) en het sociaal leren was weer een feit. De leerlingen van scholen ‘aan de onderkant’ gaan vaak pas met veertien jaar naar het (speciaal) voortgezet onderwijs, eenvoudig omdat het langer duurt voor ze eraan toe zijn. Die geven we ook de gelegenheid om hun eigen proces te lopen waar het leren aangaat. Die geven we zonder discussie de begeleiding die ze nodig hebben.
Kinderen die ‘anders’ zijn dan de gemiddeld intelligente, zouden op deze manier allemaal gelijk worden behandeld en de winst voor de hoogbegaafde, waarvoor momenteel wettelijk nog geen onderwijsvorm is geregeld, zou zijn dat ze op hun eigen niveau aan het werk kunnen, tegen hun eigen grenzen op gaan lopen en ontdekken wat ze werkelijk in hun mars hebben. Een utopisch beeld voor veel ouders, maar toch beter niet na te streven.
Top down
De speciale school voor hoogbegaafde leerlingen, zoals deze kinderen in de volksmond worden genoemd (de wetenschap spreekt vanaf een IQ van 130 van begaafd en zeer begaafd) zou alleen bestaansrecht hebben wanneer die onderwijsvorm aandacht schenkt aan datgene wat deze leerlingen nog meer ‘anders’ maakt dan alleen hun opvallende intelligentie: begaafde mensen denken en leren top-down, in tegenstelling tot de gemiddeld en laag intelligente mens die bottom-up denkt.
De top-down denker denkt vanuit het geheel naar de delen en hij moet dus een overzicht hebben van het geheel voordat hij de losse onderdelen voor zichzelf een plaats kan geven. Dat klinkt simpel, maar het heeft grote consequenties, vooral voor het onderwijs.
Rekenen en taal worden zorgvuldig opgebouwd in de onderwijsmethodes. Losse vaardigheden als optellen en vermenigvuldigen worden ingeoefend voordat ze worden samengesmeed tot gecompliceerde bewerkingen. Eerst moeten de tafels uit het hoofd worden geleerd om later deelsommen te kunnen maken. Zo is het ook met taal. Voordat er enig taalonderwijs gegeven kan worden, moeten de leerlingen eerst kunnen lezen. Dan wordt er geoefend met zinsbouw, spelling en dergelijke en pas later gaan we het hebben over ontleden en grammatica. Dat het vak ‘begrijpend lezen’ is bedoeld om teksten te leren analyseren als training voor het latere tekstverklaren, vertellen we er niet bij. Het hoogbegaafde kind (dat alles letterlijk neemt) denkt dat het moet leren om wat hij leest ook echt te begrijpen en zit zich elke week in bochten te wringen om iets te ‘leren’ wat hij van nature al in overvloed heeft meegekregen.
De top-down denker heeft behoefte aan uitleg waartoe de leerstof die we hem aanbieden dient. De grotere context heeft zijn interesse, het waarom, het kader waarin hij de nieuwe kennis kan gebruiken. Pas wanneer hij het kan plaatsen is hij in staat om de losse delen waaruit ons onderwijs bestaat, in zich op te nemen en samen te voegen met reeds aanwezige kennis en vaardigheden. Hij is tijdens de les dus voortdurend op zoek naar de kaders en systemen die passen bij de stof die op dat moment wordt behandeld. Dat kan ertoe leiden dat hij niet genoeg aandacht heeft voor de leerstof zelf en de essentie van het verhaal mist.
De zin van het leren op school hangt voor de hoogbegaafde leerling nauw samen met de toepasbaarheid van het geleerde. Pas wanneer helder en duidelijk is welke functie het leren heeft, is de begaafde leerling in staat de leerstof in zijn eigen systeem te integreren. De adequate aanpak hiervan is dus om leerstof aan te bieden vanuit gehelen. Maar ook de afzonderlijke leerstappen moeten didactisch zo worden aangeboden dat de leerling zelf de ontdekkingen doet waardoor hij begrijpt waar het om gaat. Deze kinderen nemen niets zomaar voor waarheid aan. Ze moeten zelf de verbanden ontdekken en die gaan ze niet zien doordat een leraar zegt dat ze er zijn. Een totaalproblematiek, bijvoorbeeld het ontstaan van de aarde, stap voor stap ontrafelen staat echter haaks op het reguliere onderwijsaanbod. Methodes bieden de leerstof juist bottom-up aan. Het vraagt dus iets van de leerkracht om ook de begaafde leerling te bieden wat ie nodig heeft. Hier kan de plusgroep eventueel ook een functie vervullen, maar het is niet de bedoeling dat de topdown uitleg van de leerstof geheel wordt ‘uitbesteed’.
Samenwerken
Een van de belangrijke pijlers van het onderwijs in klassenverband in tegenstelling tot de individuele aanpak, is de overtuiging dat leren een sociale aangelegenheid is. We leren kinderen naar elkaar te luisteren, op te komen voor zichzelf, samen te werken en zo zijn er nog meer argumenten voor de groepsgewijze organisatie van het onderwijs. Deze manier van werken gaat er van uit dat leerlingen in dat systeem ook werkelijk leren luisteren naar elkaar, werkelijk leren op te komen voor zichzelf, werkelijk leren samen te werken. Wie echter in een ander systeem denkt, pikt uit de handelwijze van leerkracht en medeleerlingen echter niet die dingen op die er voor de doorsnee leerling in besloten liggen. Wie in de kring een heel ander verhaal vertelt waarvoor de anderen zich niet interesseren, zoals de verschillende soorten mezen in de tuin, leert dat er helemaal niet vanzelfsprekend naar hem geluisterd wordt. Wie voor heel andere dingen opkomt dan voor zichzelf, bijvoorbeeld voor de kindsoldaten in Afrika, leert dat daar maar weinig klankbord voor is onder leftijdgenoten en wie probeert op achtjarige leeftijd op basis van gelijkwaardigheid samen te werken komt er al snel achter dat de andere partij liever lui dan moe is en probeert overal onderuit te komen.
Het is niet zo dat kinderen die geestelijk verder zijn dús hebben geleerd naar de ander te luisteren, dús voor zichzelf kunnen opkomen, dús kunnen samenwerken. Ze verstaan er iets anders onder, maar hebben er eigenlijk juist daardoor nauwelijks ervaring mee op kunnen doen. Er waren eenvoudigweg te weinig andere kinderen die er op dezelfde manier mee omgingen als zij en ze hebben dús een goed klankbord moeten ontberen. Ook daar ligt een taak voor de plusgroep.
Leren leren
Er is nog meer waar de hoogbegaafde leerling in de groep te weinig aan toe komt. Onderwijs is gebaseerd op het leveren van prestaties. Wie op een bepaald gebied voldoende presteert krijgt daarop niet zoveel begeleiding als kinderen die relatief minder presteren. Wie vanwege zijn intelligentie over de hele linie goed presteert, wordt zich dus minder bewust van het proces van kennisvergaring dan leerlingen die moeite hebben met een bepaald vakgebied. Bij hoogbegaafde kinderen gaat het er juist om dat ze hun eigen leerproces leren analyseren en dat ze gaan zien waar ze zelf invloed kunnen hebben op dat proces. Als ze te weinig zicht hebben op de manier waarop ze iets leren weten ze, wanneer de leerstof in het voortgezet onderwijs moeilijker wordt en ze zelfstandiger aan de slag moeten, niet hoe ze dat moeten aanpakken. Ze hebben nooit geleerd hoe ze moeten leren en begrijpen niet dat ze onvoldoendes halen wanneer ze wel goed opletten in de les en daarna de stof nog eens doorlezen (zoals ze op de basisschool gewend waren). Daardoor worden ze heel onzeker en gaan soms behoorlijk twijfelen aan zichzelf. Als iedereen beweert dat je heel intelligent bent en je bakt er desondanks heel weinig van op school, wat kan er dan nog meer aan de hand zijn …
Wie doubleert in de brugperiode van het voortgezet onderwijs krijgt bijna steevast het advies om het een niveautje lager te proberen (soms krijgt deze leerling al een havo-advies mee uit angst dat hij het door zijn slechte werkhouding op een vwo-afdeling niet zal redden). De glijbaan van het voortgezet onderwijs wordt dat genoemd. De leerstof wordt alleen maar oninteressanter voor de leerling en zijn motivatie wordt nog meer aangetast. Het zou beter werken als middelbare scholen deze leerlingen in een aparte klas zouden zetten en hen naast het normale vwo-programma een training gaven hoe ze de leerstof te lijf moeten gaan. Voor beelddenkers is de Beeld en Brein methode ontwikkeld. Deze aanpak gaat uit van het creëren van je eigen beelden bij de geschreven tekst. Beelden zijn gemakkelijker te onthouden en weer op te roepen als de leerstof wordt overhoord. Voor begaafde kinderen heeft deze methode het voordeel dat het een totaalbeeld van de te leren stof oplevert. Zo zet de leerling de bottom-up aanpak van de leerboeken om in zijn eigen totaalbeeld, wat naadloos in zijn topdown-systeem past.
Wanneer er binnen de plusgroep aandacht is voor het niet kunnen opnemen van de leerstof op de bottom-up manier van de doorsnee leerling, kan hij ook voor dat aspect van het onderwijs in een behoefte voorzien.
Doelgroep
Wanneer een plusklas wordt gestart om in die onderwijsbehoeften te voorzien waar de hoogbegaafde leerling in groepsverband te weinig mee in aanraking komt, vormt dat een goede aanvulling op het reguliere onderwijs. Het betekent tegelijkertijd wel een beperking van de doelgroep. De goede leerling die vaak eerder klaar is met het werk maar wel bottom-up leert, hoort er niet thuis. Voor dat kind behoort in de klas een gezonde dosis aantrekkelijk ‘extra werk’ aan zijn taak te worden toegevoegd. Hij heeft geen eigenschappen die op een andere wijze moeten worden begeleid dan binnen de groep mogelijk is. Als deze leerlingen toch aan de plusklas mogen deelnemen maken we de specifieke begeleiding voor het hoogbegaafde kind weer onmogelijk. De plusklas mag geen vergaarbak worden van leerlingen waar de groepsleerkracht zo gauw geen raad mee weet. Want ook voor de echte hoogbegaafde geldt dat in eerste instantie zoveel mogelijk verrijkingsmaatregelen binnen de klas worden genomen. Pas daarna komt de plusgroep in beeld met alle extra´s die voor deze leerling in klassenverband niet voldoende aan de orde komen.
Samengevat voldoet de effectieve plusklas aan een aantal belangrijke eisen:
. bovenbouw groep (zolang ze aan verrijking binnen de eigen groep voldoende hebben nog geen plusgroep-kruit verschieten!)
. homogene groep van echt hoogbegaafde kinderen (peers)
. een deskundige leerkracht heeft de leiding (dit vergt kennis, maar ook het kunnen volgen van de denk-processen van de leerlingen)
. aandacht voor topdown leren
. moeilijke stof
. gericht op de aanpak – het proces is belangrijker dan het product
. bewustwording bij de leerling van het eigen leerproces
. aanpak zelfstandig leren
. doelen en activiteiten die uitstijgen boven de mogelijkheden in de klas
Vervolgens moet worden bepaald welke activiteiten er moeten worden georganiseerd om aan de vastgestelde doelen te kunnen werken. Belangrijke pedagogische uitgangspunten als doorgaande ontwikkelingslijn, adaptief onderwijs, zorgstructuur, aandacht voor ieder kind, etcetera, hebben een extra dimensie gekregen en natuurlijk liggen de methodes en materialen daar niet voor klaar. Wie een plusgroep gaat beginnen zal zelf creatief aan de slag moeten, veel activiteiten zelf moeten bedenken en geschikte materialen moeten zoeken.
Een goede aanpak is het verdiepen in onderwerpen die de interesse van de groep hebben, maar meestal liggen die onderling zover uiteen dat de leerlingen toch elk met een ander onderwerp bezig zijn. De leerkracht begeleidt die leerlingen dan toch individueel. Het leerproces is dan het allerbelangrijkst. Hoe pakt het kind het aan om meer te weten te komen, is dat de snelste of handigste manier, hoe kan het in het vervolg worden aangepakt, etcetera. Veel van de plusgroeptijd wordt besteed aan het evalueren van de werkwijze van de leerling. Het kind moet daarbij zelf conclusies trekken over zijn werkwijze.
Wanneer de leerlingen aan de slag gaan met een eigen onderwerp, is het wel zaak om dat topdown te organiseren. De Werkstukwijzer is hierbij een hulpmiddel. Eerst wordt besproken aan welke eisen het werkstuk moet voldoen, vervolgens wordt het topdown begeleid. De leerling bepaalt eerst welke informatie hij nodig heeft en gaat daar gericht naar op zoek.
Samenwerking wordt bevorderd door coöperatieve spellen waarbij een gezamenlijk doel wordt nagestreefd. Of je wint samen of je verliest samen. ‘Tabayana’ en ‘Licht en schaduw’ zijn goede samenwerkingsspellen. Er is helaas moeilijk aan te komen.
Ook als het moeilijk moet zijn kunnen sommige gezelschapsspellen een goede functie hebben. Gipf is een voorbeeld van een strategisch spel waarbij de speler zelf bepaalt of hij serieus zijn tegenstander probeert te verslaan of dat hij het spel alleen rekt en goed voor zichzelf zorgt. De medeleerling merkt hoe de ander bezig is en kan allereerst oefenen met voor zichzelf opkomen, maar moet ook de ander proberen ervan te overtuigen dat de echte strategie veel interessanter is.
Debatteren zoals in het televisieprogramma `Lagerhuis`is een manier om leerlingen te trainen hun mening goed te formuleren. Ook komen ze voor hun mening op en leren ze te discussiëren met steekhoudende argumenten. De school die de leerling ook bagage wil meegeven voor een succesvolle carrière in het voortgezet onderwijs doet er goed aan om de plusgroepleerkracht te scholen op het gebied van effectief en efficiënt leren. Hiervoor bestaan meerdere trainingen.
Het is de moeite waard om in de plusgroep een afweging te maken over de sterke en zwakke kanten van de leerlingen. Kinderen met een sterk ontwikkeld verbaal geheugen houden vaak van lezen en het schrijven van verhalen. Performaal sterker ontwikkelde kinderen zijn goede bouwers en houden van constructiewerk. Wie zorgt dat er voldoende materialen op beide gebieden aanwezig zijn, kan beide groepen leerlingen aan het werk zetten met die activiteiten waarin ze iets te ontwikkelen hebben. Als keuze-activiteit kan de verbale altijd nog een eigen feuilleton schrijven en de performale een prachtig bouwwerk maken. Dan snijdt het mes aan vier kanten.
Als de plusgroep een serieuze zaak is voor de school gaat de organisatie er ook serieus mee om. Er wordt een ruimte ingericht, de leerkracht krijgt voldoende uren, er wordt een vast rooster gemaakt, vorderingen (vooral van de processen) worden bijgehouden en in het rapport van de leerlingen verwerkt, de groepsleerkracht is bij zijn plusgroepleerling betrokken, enzovoort. Een plusgroep starten kan iedereen. Zet een paar slimmeriken bij elkaar met een volwassene ervoor, zet ze aan een onderwerp of een spelletje en klaar is kees.
Een functionele plusklas organiseren, waar begaafde leerlingen op hun eigen manier werken aan de realisatie van dezelfde onderwijsdoelen als hun niet-begaafde klasgenoten, is echter een vak apart.